Foto: Stella Dekker

Niet weggooien 2022: van mes tot majo

Op donderdag 28 april 2022 vond in het Museum aan de A (de opvolger van het Noordelijk Scheepvaartmuseum) de actie ‘Niet Weggooien’ plaats, al bijna een traditie. Bezoekers kunnen hun voorwerpen en documenten uit de Tweede Wereldoorlog meenemen en door deskundigen laten bekijken. Wie zijn spullen af wil staan aan het museum of aan het OVCG (Oorlogs- en Verzetscentrum Groningen), is aan het juiste adres.

Ogenschijnlijk is het een gewoon tafelmes, maar op het heft staat een klein hakenkruis. Trijnie Riemeijer doneert het mes, dat waarschijnlijk afkomstig is uit een Duitse kampkantine in de buurt van Hamburg, aan het museum. ‘Mijn vader heeft het meegenomen op zijn tocht terug naar Nederland. Als zeventienjarige kreeg hij in 1942 de oproep voor de Arbeidsinzet en werd hij in de buurt van Hamburg tewerkgesteld. Nadat Hamburg in juli 1943 zwaar werd gebombardeerd, besloot mijn vader te gaan lopen. Waarschijnlijk heeft hij toen dat mes meegenomen. In de buurt van Bremen werd hij gepakt en opnieuw aan het werk gezet, maar al die tijd heeft hij dat mes gehouden. Uiteindelijk is hij met drie vrienden op één fiets teruggekomen naar Nederland. Ze reden om beurten een stukje en ’s nachts sliepen ze op de fiets om te voorkomen dat hij werd gestolen. In 1954 is hij overleden, ik was toen nog klein. Mijn moeder is hertrouwd, maar alle acht verhuizingen is steeds het mes van mijn vader meegegaan, van keukenla naar keukenla. Nu heeft het lang genoeg bij mij in de la gelegen en wil ik het graag doneren.’

Canadese wensen

Meneer Veenstra is een verzamelaar van historiepenningen en zodoende kwam hij eens bij toeval een poesiealbum tegen. Op het schutblad staat geen naam, maar wel het jaartal 1878. De pagina erna geeft, in een ander handschrift, een adres aan de Goeman Borgesiuslaan in Groningen, en de naam Sevenhuijsen. Maar de ware verrassing volgt daarna: een tiental pagina’s wensen en groeten van Canadese militairen: ‘with deepest gratitude’ voor and ‘warm memories’ aan hun verblijf bij de familie, tussen april en november 1945.
Joël Stoppels van Battlefield Tours heeft veel contact met nazaten van Canadese militairen, die hij regelmatig rondleidt door Europa. Hij heeft zulke albums wel vaker gezien. ‘Het is echter heel lastig om na te zoeken wie deze mensen precies waren, zelfs al hebben ze hun nummer en toenmalige contactgegevens erbij geschreven. De Canadese overheid werkt niet mee aan het vrijgeven van informatie en de archieven zijn niet of slechts mondjesmaat doorzoekbaar.’ De mogelijkheid om de schrijvers van de berichten te traceren, is er dus nauwelijks. ‘Maar het blijven mooie documenten. Soms hielden de militairen nog jarenlang contact met families die ze hadden leren kennen.’ Eén van de afscheidswensen is een emotioneel gedicht, onder andere gericht aan ‘Gertie and Bertie’, blijkbaar de beide dochters van de familie: ‘I fell head over heels in love with all the Sevenhuijsens big and small.’

Foto: Stella Dekker
Foto: Stella Dekker

Communistisch verzet

‘Mijn opa is met een van zijn zoons, een oom van mij, naar Dachau gestuurd en daar gefusilleerd,’ begint Jolanda Heikamp uit Groningen meteen wanneer ze een pakketje documenten op tafel legt. Tussen de documenten zit een bericht van overlijden van het Rode Kruis, een brief over zijn herbegrafenis en een briefje van koningin Wilhelmina aan de weduwe: ‘De meedogenloze vijand zag in uw echtgenoot Tjabbe, die u zoo dierbaar was, een gevaar voor zijn misdadige bedoelingen.’
Tjabbe de Groot, volgens sommige bronnen ook wel Tjabbo, was aannemer in Winschoten. ‘Hij zat bij de communistische partij,’ vertelt Jolanda. ‘Het was een heel sociaal gezin. Mijn vader vertelde later wel dat hij als jongen petroleum moest gaan halen bij een familie weetikveel hoe ver weg: zij hadden het geld namelijk hard nodig. Ze deelden alles en hielpen iedereen. Mijn opa en oom zijn gearresteerd vanwege hun betrokkenheid bij de groep Noorderlicht, die ook een communistische verzetskrant verspreidde. Hij heeft in Scheveningen, Amersfoort en Neuengamme gevangen gezeten voordat hij in Dachau werd doodgeschoten.’
De documenten gaan naar het OVCG, heeft Jolanda besloten. ‘Onze kinderen weten het wel, maar het interesseert hen niet. Ze weten dat hun opa in een boek staat, maar het doet hen niets. Er was bijna een straat naar hem vernoemd in Winschoten, maar één van de nichten had er bezwaar tegen. Zo jammer vind ik dat.’

Bezorgde zakenrelatie

‘Is Nederlands Indië goed, of gaat het alleen over de oorlog in Europa?’ Een mevrouw die graag anoniem wil blijven, komt met correspondentie en documenten over haar opa en haar vader.
‘Mijn tante is een paar jaar geleden overleden en toen kreeg ik dit. Zij en mijn vader zijn geïnterneerd geweest in een jappenkamp in de oorlog. En mijn grootouders ook, gescheiden van elkaar.’
Ze laat twee briefkaarten zien, geadresseerd aan haar grootvader. ‘Hij was een hoge ambtenaar in Indië, maar daarvoor had hij ook als zakenman in onder andere Shanghai gezeten.’ De beide kaarten zijn verzonden vanuit de Verenigde Staten via officiële post aan krijgsgevangenen. ‘De afzender is een meneer Kahn uit New York, zijn adres op Madison Avenue staat erbij, evenals een firmanaam.’ Frank von Hebel buigt zich over de kaarten. ‘Looking forward to be of assistance to you on call,’ leest hij. Ook op de andere kaart vraagt Kahn dringend of de ontvanger contact op wil nemen, opdat hij hem kan helpen. ‘Het kan zijn dat dit een zakenrelatie is, die zijn hulp aanbiedt. Blijkbaar heeft hij vernomen dat uw grootvader in een kamp zat en wilde hij hem daaruit halen.’ Grootvader overleed in februari 1945 en de beide briefkaarten kwamen na de oorlog bij zijn weduwe terecht.
Er is ook nog een soort identiteitsbewijs van de vader van deze mevrouw. ‘Hij is in december 1945 met de boot naar Nederland gekomen. Hij was in 1924 geboren en was toen 21. Hij heeft lang bij mijn moeder en tante in hetzelfde kamp gezeten, omdat hij als kind polio had gehad. Hij had een scheve rug en had een gipsbed nodig. Uiteindelijk is hij wel in een mannenkamp terechtgekomen. Na de bevrijding bleven ze in datzelfde kamp, maar nu werden ze door de Japanners beschermd tegen de Indonesiërs, die om onafhankelijkheid riepen. Dat was een vreemde situatie.’
Bij het identiteitsbewijs van de vader hoort ook een lijst met uitgereikte kledingstukken. ‘Het toont mij hoe weinig hij had. Twee paar sokken, een jas, een sjaal, twee onderbroeken. Hij heeft heel lang met bijna niets geleefd, nadat hij in Rotterdam was aangekomen. Op eigen verzoek heeft hij nog eindexamen gedaan voor de HBS, terwijl hij al 21 was.’
‘Mijn vader heeft nooit veel over de oorlog gezegd. Als hij herinneringen ophaalde, was het aan de tijd van voor de ‘Jappen’. Het enige wat hij over de oorlog zei, was dat het lastig was geweest. Met lastig bedoelde hij dan dat de cultuur van de Japanners zó anders was, dat het moeilijk te bepalen was of je iets goed of fout deed. Zo werden er mensen gemarteld, maar soms kwamen die weldoorvoed weer terug. Blijkbaar vonden de Japanners het bewonderenswaardig als je niet doorsloeg en kreeg je daar een beloning voor.’

Drijvende turf

Henk Hendriks brengt het persoonsbewijs en wat andere documenten van zijn vader. ‘Hij was eerst schilder, maar is in de oorlog chauffeur voor Van Gend en Loos geworden. Hij heeft eens een paar dagen vastgezeten, maar daar werd nooit over gesproken. Ik ben zelf van 1938 en ik herinner me hoe er ooit een oom, een stiefbroer van mijn moeder, uit Eindhoven op bezoek kwam. Hij had een koffer bij zich waar ik absoluut niet in mocht kijken. Later bleek dat hij tabak smokkelde. Hij is gefusilleerd en ligt begraven in Berlijn.’
‘Van de oorlog herinner ik me vooral de leuke dingen. In het Hoornsediep was een turfschip gezonken en de turf dreef op de stroom mee. Wij hebben die als kinderen binnengehaald, want dat was gratis brandstof! Maar de tweede keer stonden ze met een geweer op ons te wachten. Bij de bevrijding was ik geëvacueerd, bij een oom en tante in Friesland. Ik verstond er maar de helft. We speelden altijd op een heel hoge hooibult en waren dan ook erg verbaasd toen er na de bevrijding een prachtige auto onder het hooi vandaan kwam. Van de dokter.’
Het persoonsbewijs en de stamkaart van de vader van Hendriks komen in het archief van het OVCG.

Bollenkoekjes op de majo

Dick Verel viert op deze 28e april zijn 83e verjaardag, maar heeft toch tijd om langs te komen omdat zijn kinderen ver weg wonen. Hij heeft een cadeau te geven aan het Museum aan de A en vraagt wie er weet wat een majo is. We moeten hem het antwoord schuldig blijven, maar het voorwerp is herkenbaar: een noodkacheltje dat brandt op kleine stukjes hout.
‘Mijn jeugd bracht ik door in de Bloemenbuurt in Den Haag. In de laatste winter was er weinig te eten en weinig te stoken. Ik was een jongetje van vijf en moest met een trekzaag kozijnen, die mijn vader uit de andere huizen sloopte, in kleine stukjes zagen voor in de majo.’
Terwijl Verel vertelt en zich een stuk (verjaardags-)cake laat smaken, zoekt stadsarcheoloog Gert Kortekaas naar de herkomst van de naam voor het kacheltje. ‘Het komt van Marie en Johan, de voornamen van de ontwerper Johan Bubberman en zijn vrouw.’ In welk jaar de majo werd uitgevonden, is niet helemaal duidelijk, maar in de hongerwinter was het kacheltje een geliefd bezit omdat het niet alleen een kooktoestel was, maar ook warmte afgaf.
‘Mijn moeder bakte plakjes bloembol op de rand, die we aten als ‘koekjes’. Maar het lekkerst vond ik de havermoutkoekjes: ze mengde havermout met water en bakte dat. Maar ja, wat is lekker? Toen ik jaren later per ongeluk tulpenbollen at, kon ik ze niet zo waarderen. De oppas bleek de bollen voor uien te hebben gezien…’
‘Echte honger hebben we gelukkig niet gehad, of ik heb er niet veel van gemerkt. Mijn vader kreeg middenin de oorlog van een klant een boiler opgestuurd ter reparatie. We begrepen niet waarom, want alle handel lag stil, maar toen hij het vat openmaakte, bleek het vol te zitten met rogge! Dus als ik niet aan het zagen was, moest ik met een koffiemolen in de weer om al die rogge te malen. Of ik moest met mijn zusje naar de gaarkeuken, om daar te gaan eten. We kregen dan het enige pannetje mee dat we nog hadden. Later begreep ik dat mijn moeder het vreselijk vond als ze ons hoorde terugkomen. Ik sloeg dan met dat enige, zo kostbare pannetje tegen hekjes en muurtjes, al het emaille eraf.’

 

Er zijn tijdens deze editie van Niet Weggooien in het Museum aan de A nog veel meer voorwerpen ingebracht. Een wandbord van Duitse makelij, verschillende persoonsbewijzen, brieven en stamkaarten. Enkele satirische verzets- en bevrijdingsbladen, waaronder – verwarrend – een pamflet dat illegaal líjkt te zijn maar verkapte nazipropaganda bevat en een prachtige zilveren sigarettenetui, waarin de naam Joyce Daniel is gegraveerd en ‘HMS Lucifer, 1941’. Joël Stoppels: ‘Bij de Britse marine dienden ook vrouwen. Zij werden wrens genoemd [winterkoninkjes], naar de initialen van Women’s Royal Naval Service. De vrouwen codeerden en ontcijferden geheime berichten, maar waren ook actief als kok, klerk of radarpersoneel.’

Het Museum aan de A en OVCG kunnen terugkijken op een geslaagde middag. Ook de bezoekers gaan tevreden naar huis: ‘Nu weet ik tenminste zeker dat die spullen op een goede manier bewaard blijven.’

1
1
1
1
1
1
1