Als de oorlog begint, is mijn vader Willy Smit (1924-2015) nog net geen zestien jaar. In onderstaand verhaal duid ik hem aan als 'Willy'. Hij woont dan met zijn ouders (Jan Smit (1886-1964) en Jantina Smit-Vegter (1891-1966)) op de boerderij aan de Nansumerweg 15. Met zijn broers Harm Jacob (1921- 1993) en Doeko (1933 - 2009) en zijn zussen Dia (1922-2000), Itje (1926-2013) en Etty (1928 - 2014) speelt zijn leven zich veelal af rondom de boerderij. Hij is sportief en heeft van zijn moeder aanleg voor muziek en tekenen. Naar school gaan is niet zijn favoriete bezigheid. Welke plannen hij ook voor zijn toekomst heeft: de oorlog doorkruist die abrupt.
Al heel snel wordt duidelijk dat Willy voor de Arbeitseinsatz beschikbaar moet zijn. Zijn oudere broer Harm Jacob is al te werk gesteld bij het graven van loopgraven en schuttersputten. Dat wil Willy niet en hij besluit onder te duiken, onder andere in Woldendorp, Wagenborgen, Loppersum en Garrelsweer, opererend onder de naam Bakker. Maar de boerderij op Nansum blijft trekken en na een paar maanden keert hij daarnaar terug.
Onderduiken
In de zomermaanden verschuilt Willy zich in de korenvelden, in droge sloten en greppels in de omgeving van Nansum. In de herfst slaapt hij onder korenschoven in het veld. 's Nachts in de veiligheid van het duister struint hij in en rondom Nansum en blijft veel in beweging ter compensatie van de uren dat hij verstopt zit. Met zijn ouders spreekt hij signalen af: als de schuurdeuren openstaan, moet hij niet thuiskomen. Dan zijn er Duitsers en landwachten op het erf. Voor in de winter bouwt hij vernuftige alarmeringssystemen rondom het huis om gewaarschuwd te worden voor onverwachte bezoekers: een belletje onder het toegangsbruggetje naar de voordeur, draadjes gespannen tussen kippenhok en stallen.
Een verlaten schuilkelder van de Duitsers in de appelhof van Van Velzen (aan de Nansumerweg) biedt hem een schuilplaats. In de boerderij heeft hij een aantal schuilplekken, zoals een ruimte boven bedstedes in het voorhuis en een ruimte gegraven onder een stal zodat een dubbele bodem ontstaat, met een klein ventilatierooster naar buiten. Ook verbergt hij zich in de hooi- en stro-opslag in de schuur. In één van de strobalen is een radio verstopt, waarmee heimelijk naar Radio Oranje wordt geluisterd. Zijn favoriete verstopplek is in de grote stal met paarden. De boerderij heeft wel twintig Belgische paarden, die - met opzet - los in een paardenstal lopen. De Duitsers durven deze stal niet te betreden uit angst voor de grote, massieve dieren en hun indrukwekkend benen en hoeven. Onder de ruif van de stal zit een houten wand waarachter Willy zich kan verstoppen. Omdat de paarden sterk ruiken, kunnen de honden die de Duitsers regelmatig meebrengen bij hun speurtocht, de menselijke geur niet onderscheiden, waardoor ze niet aanslaan.
Het 'gewone' leven
In de oorlogsjaren gaat het leven op de boerderij zo goed en zo kwaad als het gaat, gewoon door. Een zeldzaam menselijk gezicht krijgen de Duitsers wanneer Willy en zijn vader ontdekken dat een van de koeien ’s ochtends altijd al ‘leeg’ is wanneer het melken begint. Zij besluiten op verkenning te gaan. Broer Harm Jacob en Willy houden de wacht in het land. In de nacht zien zij een jonge man in Duits uniform met een krukje onder de koe kruipen. Zij springen op en jagen hem weg, waarbij hij in de haast het melkkrukje achterlaat. Dit krukje staat nog altijd in ons ouderlijk huis, met het jaartal '1943' er door vader Willy op geschilderd. Een zeldzaam moment van realisatie dat ook aan Duitse kant boerenjongens ver van huis worden ingezet.
's Nachts is Willy regelmatig in de weer om de kanonnen op Nansum onklaar te maken. Met zijn technische kennis lukt hem dat soms ook nog. Deze kleine daden van verzet moet hij regelmatig bekopen met angstaanjagende achtervolgingen door soldaten met honden, waarbij tot twee maal toe op hem is geschoten. Ook haalt hij boter weg uit de voorraden van de Duitsers.
Bedreigend
Willy's onderduikerspositie heeft sterke invloed op de andere gezinsleden. Zijn broer Doeko is tien jaar als de oorlog begint; hem dreigt niet de tewerkstelling. Maar de dagelijkse bedreiging van zijn oudere broer heeft hij zijn hele verdere leven meegedragen. 'Schobbejakken' is de term die hij gebruikt voor de landverraders, de landwachten en gedreven NSB'ers. Het onrecht dat deze lui hun dorpsgenoten hebben aangedaan, is in zijn ogen een onvergeeflijke zonde. Het onderduiken en het tewerkstellen van zijn oudere broers hebben hem als kind zeer aangegrepen. Met het ouder worden kan hij wat meer, aangrijpende details vertellen.
Het feit dat Duitse soldaten en landwachters zijn vader bedreigen met het geweer op de borst om te zeggen waar Willy zich bevindt. En daarna hem vragen en hij als dertienjarige jongen in het Duits antwoordt: 'Mein Bruder ist in Deutschland'. Zonder blikken of blozen. Een andere keer slaat een landwacht de kolf van zijn geweer naast het hoofd van moeder Smit. [Nog tot ver in mijn jeugd heeft in de staldeur een metalen plaat gezeten die het ontstane gat in de houten deur dichtte. Als we nog klein zijn, vertelt mijn vader dat daar een beer doorheen geslagen heeft. Pas jaren later horen we het echte verhaal.]
Op een dag is er onverwacht huiszoeking met Duitse soldaten. Willy gaat er als een haas vandoor en rent door de schuur om een schuilplaats te zoeken. In de haast verliest hij zijn pet. Broer Doeko ziet de pet van Willy liggen en rent er heen en zet hem snel op zijn hoofd. Dan krijgt een Duitser hem in de gaten, die zegt: ‘Junge, was machst du dort. Ich hätte dich erschiessen können!’.
Willy staat een keer in het woonhuis van de boerderij oog in oog met een landwacht die zich achter een deur verschanst. Ternauwernood redt hij het vege lijf. Maar vanaf die dag tot aan zijn dood stapt hij nooit meer onbevangen een ruimte in; hij kijkt altijd rond om de aanwezigen te registeren.
De dagen van de bevrijding
Als in april 1945 duidelijk wordt dat de oorlog voor de Duitsers verloren is, ontrafelen zich nog bijzondere taferelen op Nansum. Zo arriveert op 22 april op het erf van de boerderij een grijze, door twee zwarte paarden getrokken wagen. De nacht ervoor heeft de wagen bij hun buurman Harm Lubbers gestaan. Een man gekleed in een cape, houdt de wagen nauwlettend in de gaten en slaapt er ook in. Willy en zijn broers zien toch kans er een blik in te werpen en zien dat die is volgeladen met schilderijen en tapijten. De gelegerde Duitse soldaten lijken bang voor de man te zijn. Zijn papieren zijn in orde, geven de soldaten aan. De man krijgt wat te eten maar is verder zwijgzaam. Tijdens de hectiek rondom de bevrijding is de man met de wagen verdwenen. Veel later herkennen ze hem van foto's: Pieter Menten, een van oorlogsmisdaden verdachte inwoner van Blaricum. Of het echt Menten is geweest en hoe hij zich uit de voeten heeft weten te maken, is hen nooit duidelijk geworden.
In de dagen vlak voor de bevrijding worden alle mannelijke inwoners van Nansum door de Duitsers gegijzeld en gevangen gezet in de stookhut van de boerderij. De geallieerden krijgen bericht deze boerderij niet te bombarderen omdat daar burgers gevangen zitten. Klaarblijkelijk is dit bericht aangekomen, want de boerderij is de enige in de wijde omtrek die het oorlogsgeweld van de bevrijding heeft doorstaan; nagenoeg alle andere boerderijen van Nansum en omgeving zijn vernietigd.
Ter voorbereiding op de verwachte gevechten haalt de familie huisraad uit de woning en verbergt dit op verschillende plekken in de velden. Later blijkt dit tevergeefs: alles is stukgeschoten. Ook bouwen ze diverse schuilpaatsen, één onder de mestplaat, een tweede verder in het veld in een droge sloot en afgedekt met houten deuren en plaggen. Daar schuilt moeder Smit samen met haar dochters en verschillende mensen die vanuit Delfzijl zijn gevlucht, waaronder de familie Tuil.
Ook voor Willy's jongere zus Etty is de oorlog een zeer indrukwekkende en traumatische ervaring, ze is dan nog in haar puberteitsjaren, twaalf als de oorlog begint. Haar eerste vriendje is Jan, zoon van de familie Tuil. Jan raakt door Duits granaatvuur gewond, zo ernstig dat hij in de schuilplaats aan zijn verwondingen overlijdt. Etty is daarbij aanwezig en maakt het mee. Dit raakt haar zeer diep en pas na meer dan 40 jaar kan ze aan haar kinderen vertellen wat Jan en haar is overkomen en wat dit met haar heeft gedaan. Na haar overlijden vinden haar kinderen een dagboek waarin Etty dit beschrijft en hoe moeilijk ze het ermee heeft.
Vanuit hun huis ziet de familie Smit de Canadese tanks bij Krewerd optrekken en op de kapotte Krewerderbrug stuiten. Granaten rukken takken van de hoge bomen die de boerderij omringen. Ze zien grote tanks langs de boerderij rollen op weg naar Delfzijl, nog geverfd in de camouflagekleuren van de Saharawoestijn waar is gevochten tegen Rommel.
Zwaar gewond
Bij de beschieting van de schuilkelder waarbij Jan Tuil omkomt, raakt moeder Smit zwaar gewond door rondvliegende granaatscherven. Op een deur als brancard wordt ze door haar kinderen uit de beschietingen weggedragen. Daarbij moeten zij een weg zien te vinden door Holwierde naar het al bevrijde Spijk, hun moeder op de brancard. In Holwierde is de brug kapotgeschoten; Harm Jacob draagt zijn moeder in de armen over de boomstammen in de Heekt naar de overkant. De anderen volgen dezelfde weg, ze gaan via de Bierumerweg richting Spijk. Zo doorkruisen zij de gevechtslinies. Op het kruispunt bij de boerderij van Ritsema zien ze het omgekomen gezin De Boer-Hollander, een moeder met twee jonge kinderen en grootmoeder. Beelden die in hun herinneringen zijn gebeiteld.
De Bierumerweg ligt vol met landmijnen. Dat weten zij niet - ze gaan via de slootswal achter de bomen verder. Wonder boven wonder komen zij allemaal in Spijk aan, waar een Rode Kruispost is. Moeder Smitgaat met een transport naar het ziekenhuis in Groningen, de dochters gaan mee.
Willy gaat met zijn broers weer terug naar de boerderij op Nansum. In het veld treft hij zijn aan stukken gereten buurman, die hij alleen maar kan herkennen aan diens geruite overhemd. Hij verzamelt de stoffelijke resten in een kruiwagen die hij in de schuur van de boerderij plaatst. Later roepen de geallieerden hem erbij omdat zij de toedracht niet begrijpen. Willy legt uit dat het om zijn buurman Pieter Rutgers gaat.
De laatste oorlogsdagen
De laatste verschrikkelijke oorlogsdagen komen vooral op latere leeftijd terug in de verhalen van de familie Smit. De strijd, het huilen van de granaten, de verwoesting. De lijken van mens en dier. Maak dat maar eens mee als kind van vijftien. Het doodbloeden van een Duitse soldaat, slechts een paar jaar ouder dan hij zelf is, grijpt Doeko en zijn broers ten diepste aan. Ook de dood van Pieter Rutgers, hun buurman, blijft hen hun hele leven bij. Mevrouw Rutgers die bij het zien van het heel kleine kistje waar haar echtgenoot in begraven wordt de woorden spreekt: 'O, Pietertje, Pietertje'. Dan pas realiseert ze zich wat er met haar man is gebeurd.
Dagenlang verkeert het gezin Smit in grote onzekerheid over hoe het met hun moeder gaat. Uiteindelijk komt het bericht uit Groningen dat ze het heeft overleefd en buiten levensgevaar verkeert. Willy reist nog op een fiets met houten banden naar Groningen om zijn moeder te bezoeken.
De eerste dagen na de bevrijding zijn op de boerderij geen vrolijke tijd. Op de velden rondom de boerderij verzamelen zij de stoffelijke resten van mensen en dieren. Ernstig verminkte lichamen van geallieerden, burgers en Duitsers halen ze op met paard en wagen op en begraven deze tijdelijk langs het pad van de oprit naar de voordeur. Veel van de omgekomen soldaten zijn jonger dan Willy. Dieren moeten zij uit hun lijden verlossen door hen af te schieten. Veel dode paarden op de akkers begraven zij daar. Nog jaren later weigeren paarden bij het ploegen over deze plekken heen te gaan.
Ook krijgen ze te maken met oorlogsplunderingen: de Canadezen breken de brandkast van de boerderij open en nemen de inhoud mee.
Na de oorlog
De tewerkstelling van broer Harm Jacob eindigt in een tbc-besmetting, waardoor hij niet meer hoeft op te komen. Deze ziekte heeft tot gevolg dat hij lichamelijk zo verzwakt dat het voor hem later niet mogelijk is de boerderij over te nemen, zoals eerder wel het plan was. Dat doet dan Willy, samen met zijn broer Doeko.
Na de oorlog vinden ze regelmatig munitie, scherven en granaatdelen op het land. Mijn grootvader heeft eigenhandig een nog niet ontplofte granaat onder de arm genomen, deze langs de boerderij gedragen en begraven in de voortuin, tot er tijd zou komen om hem te detoneren. Tijdens het bieten krabben vinden ze een granaat die ze rechtop op de wenakker zetten. Bij de volgende omgang zien ze de granaat bij de buren staan en halen ze hem weer naar hun eigen veld. Zo gaat dat een paar keer heen en weer.
[Ik herinner me nog die keer dat mijn vader meldt dat hij tijdens het eggen een handgranaat aan de eg ziet hangen. Politieagent Schrik komt hem 's avonds ophalen om hem achter de dijk in zee te gooien. Wij kinderen gaan met hem mee over het sintelpad naar de dijk en zijn getuige hoe de granaat in het slik verdwijnt.]
Willy sloopt onderdelen uit een Canadese bren carrier (rupsvoertuig) die bij de vuurtoren van Uiteinde op een mijn is gereden.
Om de bevrijding te vieren houdt het dorp een optocht. Ze maken een praalwagen met daarop een galg waaraan 'Hitler' hangt. De constructie is zo gemaakt dat 'Hitler' op een fietszadel zittend herhaalde malen op en neer aan de galg wordt gehangen. Het heeft bij het juichende publiek groot succes, de gillende 'Hitler' verliest tijdens het optreden zijn stem, waarna de beul het gillen overneemt.
Herinneringen
Bij het ouder worden komen de oorlogsherinneringen vaak boven. Ze leiden tot nachtmerries en angsten. De zoektochten met honden zijn in Willy's geheugen gegrift. Nog tientallen jaren na de oorlog heeft hij angstdromen waarin hij op de vlucht is voor honden. Over de oorlog vertelt hij niet vaak en ook niet veel. [Als kind voel je zijn angst. Dan vraag je niet verder, want je weet dat je hem daarmee onrustig maakt. Daarnaast voel je dat hij zware herinneringen met zich meedraagt.] Ook zijn broers en zussen houden de gruwelen van de oorlog voor het grootste deel bij zich; slechts zelden spreken ze erover. Hoe zij en velen met hen uit Holwierde deze periode verwerken, daarover spreken zij niet.
Met het schrijven van dit Nansums oorlogsverhaal geven we stem aan wat zij hebben meegemaakt. Ik ervaar het als een eerbetoon aan hun leven en vertel het uit respect voor hun verdriet en lijden als gevolg van de oorlog.
Dit verhaal is verteld dankzij bijdragen van Maria Smit-Mulder, Nijsiena Smit-Oosterhof, Ina Perry-Flikkema, Meertinus Ubbens, Jan Smit, Martin Smit, Janice Smit en Kor Smit.
Met de woorden 'Het is haast overbodig te zeggen, dat aan dit hoofdstuk de fouten kleven van onvolledigheid en eenzijdigheid,' eindigt Harm Jacob Smit zijn bijdrage in het boek 'Bierum in de branding' (pag. 414-415). Dat geldt ook voor deze bijdrage.