Spil in de illegale activiteiten vanuit het bestuurlijk centrum van Veendam was gemeentebode Berend Eenjes. Dat in de eerste plaats om de eenvoudige reden dat hij met zijn echtgenote Jeltje en hun kinderen woonachtig was in de inpandige dienstwoning, op de eerste verdieping van het gemeentehuis. Al vroeg in de oorlog werd Eenjes door de gemeenteontvanger H. Dekker betrokken bij het verzetswerk.
Sleutelrol
Wapens, radiotoestellen, fietsen en zelfs complete motoren vonden een veilige plek tussen de dubbele plafonds in het pand aan het Raadhuisplein. Door zijn werk had Eenjes bovendien toegang tot belangrijke documenten. Hij ‘regelde’ persoonsbewijzen voor verzetsmensen die een valse identiteit moesten aannemen om uit handen van de bezetter te blijven, net als vrijstellingsbewijzen voor de Arbeitseinsatz, de verplichte tewerkstelling in Duitsland.
In de laatste oorlogswinter speelde Eenjes een sleutelrol bij de bevrijding van een gevangene uit het Veendammer politiebureau. Dat stond aan de Kerkstraat, tegenover het gemeentehuis. Tot de taken van de gemeentebode hoorde ook het brengen van eten naar de arrestanten. Zo kwam Eenjes er achter dat Aldert Harm Berend Werkman gevangen zat. De Muntendammer verzetsman was gearresteerd met een groot aantal distributiebonnen, bestemd voor onderduikers, in zijn bezit. Eenjes informeerde meteen enkele leden van het verzet en liet hen weten waar de sleutel van de cel werd bewaard. Werkman kon vervolgens worden bevrijd – de bewakende politieagent belandde in diens plaats in de cel.
Doorgangshuis
Het gemeentehuis ontwikkelde zich daarnaast vooral tot ‘doorgangshuis’ voor mensen die zich, om welke reden dan ook, schuil moesten houden voor de Duitsers. Vaak kwamen ze ’s nachts, in de veiligheid van de duisternis, vanuit het plantsoen via een achterdeur binnen. De zolder bood dan een veilige plek, meestal voor relatief korte tijd – hooguit twee weken – tot dat ergens een meer permanente onderduikplaats was gevonden. Echt druk werd het vanaf het najaar van ’44, de tijd van de Slag om Arnhem en de Spoorwegstaking, aan het Raadhuisplein. Tussen de dertig à veertig onderduikers sliepen toen in de trouwzaal, omdat het voor hen onveilig was om thuis te bivakkeren.
Piloot wordt schoenmaker
Langere tijd vond een Britse vliegenier onderdak in het gemeentehuis. Boordschutter Arthur Digby Clayton uit Birmingham landde in januari 1945 met zijn parachute in het Westerwoldse Harpel nadat zijn vliegtuig, een Lancaster-bommenwerper, door Duits luchtafweergeschut in brand was geschoten. Eenjes zorgde voor een vervalst persoonsbewijs, dat van de Engelsman een doofstomme schoenmaker uit Breda maakte. Aanvankelijk werd Clayton ondergebracht in de schoenmakerij van de psychiatrische inrichting Groot Bronswijk in Wagenborgen, maar toen deze plek toch te risicovol werd, nam de familie Eenjes hem in huis. Op 13 april 1945 stapte Clayton voor het eerst in vrijheid naar buiten.
Na de oorlog
Opmerkelijk is dat de illegale activiteiten op het gemeentehuis onopgemerkt bleven door een groot deel van de ambtenaren en zelfs burgemeester Hoogkamp. De laatste bleef tijdens de oorlog op zijn post en vertoonde volgens criticasters een meegaande, ‘slappe’ houding naar de bezetters toe. Desondanks mocht Hoogkamp na de oorlog aanblijven.
Eenjes was tot 1969 werkzaam voor de gemeente. In 1984 vertelde hij in een interview dat hij stelselmatig werd tegenwerkt en zelfs ‘getreiterd’ door de burgemeester en gemeentesecretaris. Zij hadden er volgens hem voor gezorgd dat hij nooit promoveerde tot bode van het provinciehuis. Om die reden weigerde hij dan ook een koninklijke onderscheiding bij zijn afscheid.