Na de invasie in Normandië op 6 juni 1944 (D-Day) en de daarop volgende snelle Geallieerde opmars, kreeg voor de Duitsers de verdediging van hun eigen grondgebied weer prioriteit. De voor de oorlog aangelegde ‘Westwall’ langs de grens van het Duitse Rijk werd weer in gereedheid gebracht. Maar ten noorden daarvan gaapte een groot gat.
Frieslandriegel
Om te voorkomen dat de Geallieerden via het midden en noorden van Nederland achter de Westwall zouden komen, begon in de tweede helft van 1944 de aanleg van versterkingen die een aanval vanuit het westen of zuiden moesten tegenhouden, of op zijn minst vertragen.
Van de Duitse grens liep via Arnhem, Amersfoort en Nijkerk richting Zuiderzee de Pantherstellung. Ten noorden daarvan werd de oude IJssellinie versterkt. Voor het gat tussen Zwolle en Delfzijl moest een helemaal nieuw verdedigingswerk worden aangelegd. Dat kwam bekend te staan als de Frieslandriegel of Assener Stellungen. De verdedigingslinie volgde ruwweg de lijn van de Drentse Hoofdvaart richting Assen, het Noord-Willemskanaal naar Groningen en van daar langs het Eemskanaal naar Delfzijl.
Organisation Todt
De Frieslandriegel bestond uit een stelsel van anti-tankgrachten, schuttersputjes en wegversperringen. Met de aanleg was de Organisation Todt (OT) belast, de Duitse paramilitaire bouworganisatie die onder meer ook de werken van de Atlantikwall uitvoerde.
De verdediging van Groningen had bijzondere aandacht omdat de stad een knooppunt van land- en waterwegen was. Aan de stadsrand werden uitgebreide versterkingen aangelegd. Vooral het Noorderplantsoen en Stadspark gingen drastisch op de schop. Niet voor niets had de OT in 1944-45 zijn Groninger kantoor in het gevorderde gebouw van de hogere burgerschool aan de Helper Brink.
In de blubber en klei
Voor de handen die nodig waren, maakte de OT voornamelijk gebruik van dwangarbeid. Mannen tussen de 17 en 50 jaar werden hiervoor opgeroepen. De aanleg van het loopgravenstelsel begon pas laat, in het najaar van 1944. Het slechte herfstweer gooide regelmatig roet in het eten.
Willem Meiborg, leraar aan de MTS, was één van de Stadjers die werd opgeroepen voor het graafwerk. Hij schreef op 13 oktober in zijn dagboek:
‘Gegraven in de blubber en klei op de renbaan in het Stadspark. Door hoge OT ome getracteerd op jenever.’ Maar een dag later was, zo noteerde Meiborg, ‘“onze” put weer dichtgeschoven.’ Mogelijk hinderde de hoge grondwaterstand de werkzaamheden. Een deel van de versterkingen werd tenminste bovengronds aangelegd. Ook de winter maakte enige tijd het werk onmogelijk.
Nut
Tot in de eerste week van april 1945 werd door de gravers van de OT nog gewerkt aan de versterkingen ten zuiden van de Stad. Voor de oprukkende Canadezen bleken ze geen obstakel van formaat. De begroeiing had door het late tijdstip van aanleg geen tijd om zich te herstellen: de werken waren daarom voor de geallieerde luchtverkenning goed zichtbaar. Bovenal hadden de Duitsers te weinig manschappen om de linies goed te kunnen verdedigen.
Spaans
In 2019 werd op de Helperbrink een plaquette onthuld ter nagedachtenis aan de 27-jarige Gerrit Spaans. Hij was als dwangarbeider aangesteld als voorman bij het graafwerk in het Stadspark. Twee mannen die onder zijn toezicht waren geplaatst, Jan Meelker en Israël Muller, besloten op 17 november 1944 een bezoekje te brengen aan familie in Peize. Muller was Joods maar nog niet gedeporteerd omdat hij getrouwd was met een niet-Joodse vrouw. Onderweg werden de mannen in Peize door Landwachters gearresteerd en overgedragen aan de Duitsers.
Van de arrestatie was Gerrit Spaans onwetend. Hij probeerde te voorkomen dat de afwezigheid van Muller en Meelker ontdekt zou worden. Daarom nam hun arbeidskaarten, die dagelijks geteld werden, mee naar huis. Toen de Duitsers de dag erop ontdekten dat Spaans geprobeerd had te maskeren dat er in zijn ploeg twee mannen ontbraken, werd hij gearresteerd. In de kelder van de hbs aan de Helperbrink werd Spaans mishandeld en vervolgens doodgeschoten. De volgende ochtend lag zijn lichaam op straat, met tussen de benen een stuk karton met de tekst ‘Ik heb geweigerd graafwerk te verrichten’.